De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Ontbreekt het onderzoekers aan intellectuele moed om de hoofdoorzaak van suïcide bij kinderen te benoemen? Een steekproe

Ontbreekt het onderzoekers aan intellectuele moed om de hoofdoorzaak van suïcide bij kinderen te benoemen? Een steekproe

woensdag 16 oktober 2024 12:06
Spread the love

Toen ik gisteren met enige vertraging het opiniestuk uit De Standaard van feministe, schrijfster en radiomaakster Heleen De Bruyne had gelezen, bleef ik met gemengde gevoelens achter. Haar stukje denkwerk geeft te denken, maar het maakt de positie van veel op zelfstandigheid gerichte moderne, hedendaagse vrouwen in elk geval helder weer. Het stuk gaat over abortus, ongetwijfeld is het geschreven naar aanleiding van het pausbezoek aan ons land, waarbij opviel dat de formele leidsman van de katholieke Kerk volhardt in zijn afkeuring van deze chirurgische ingreep in het binnenste van vrouwen om hen van het ongewenste moederschap te bevrijden. Ik geef de tekst in bijlage mee.

De titel lijkt goed gekozen en een opvatting te verklanken die momenteel bij heel wat vrouwen is gaan leven: dat het kind vooral functie is van de wens van de moeder. Die titel lijkt bijna aannemelijk in deze tijd, met de huidige mentaliteit in het achterhoofd. De vrouw moet toch de kans gegeven worden het moederschap te ontlopen? Moederschap is immers voor velen een onaangename last, die het de vrouw in kwestie belet meer interessante dingen te doen. Haar talenten ergens anders en misschien beter in te zetten? Werden moeders de laatste halve eeuw niet teveel thuis achter gelaten, nadat de trend was dat grootouders en ongehuwde ooms en tantes niet meer onder het zelfde dak wonen, en dus geen handje konden toesteken, een woord van advies over het opvoeden schaars was geworden? De ervaringsdeskundigen waren voor een deel met ruime maatschappelijke instemming, afgevoerd naar Rust en Verzorgingstehuizen, toch?

Toch is in die titel inderdaad een grote revolutie in woorden gevat. In de Bijbel, die ik onder andere als godsdienstleraar en als partner van een vrouwelijke priester in wording grondig heb bestudeerd, viel mij geregeld de formule op dat “een kind het resultaat is van de wil van zijn vader”. Als moderne mens had ik daar meteen bedenkingen bij. Vanuit het onderscheid tussen liefde (voor de partner en voor het gezin), en de seksuele gedrevenheid, de lust, bijvoorbeeld. Kinderen “kreeg” je eeuwenlang, als een ongepland resultaat. Van wat? Niet alleen van de wens een gezin te stichten, allicht, maar vaak genoeg ook van de primaire menselijke wens seks te hebben. Die Bijbelse formulering vond ik wel erg man-gericht; Heleen De Bruyne keert in 2024 de zaken om: het leven van het kind mag en moet van de wensen van de vrouw afhangen.

De kwestie abortus houdt mij zoals vele tijdgenoten en analisten al decennia bezig. Het is geen simpele kwestie. Momenteel worden er in ons land zowat 19.000 vruchtafdrijvingen per jaar uitgevoerd. Dat is geen klein aantal. We willen geloven, zoals onderzoekers en ook de schrijfster van het opiniestuk aangeeft, dat vrouwen niet vaak licht over de beslissing gaan. Van seksuoloog professor Piet Nijs, verbonden aan de KU Leuven tot 2002, die vele vrouwen heeft begeleid voor, tijdens en na IVF (kunstmatige bevruchting) en na abortus, en ook vele gebroken gezinnen heeft leren kennen als therapeut gedurende vijftig jaar, vernamen wij dat voor vele vrouwen de pijn, het schuldgevoel en de verwarring en twijfel vaak jaren meedragen na een abortus.

De kwestie heeft mij dus zijdelings geïnteresseerd, maar ik zag er niet erg klaar in. Recent heb ik ingezien dat, zoals velen opmerken, de vraag naar de termijn waarna nog abortus mag uitgevoerd worden, misschien eerder bijkomstig is. De essentie ligt ergens anders. Toen ik mij realiseerde dat onze moeder, die drie jaar geleden op 89-jarige leeftijd stierf, geregeld had verteld hoe haar eerste zwangerschap niet gepland was, en zij bij de ontdekking ervan ernstig in dubio was geweest, realiseerde ik mij dat ik mijn bestaan dank aan haar uiteindelijke beslissing. Een bestaan dat geen zorgeloze jeugd heeft gekend, zoals het vermeld staat in het interview over dit leven dat in De Standaard is verschenen op 13 november, maar dat mij na alle ups en downs, na alle heerlijke ervaringen en alle maatschappelijke inzet, na alle geluksmomenten, sensuele en intellectuele, na alle lijden, toch dierbaar is! Ik zou niet willen niet-geleefd hebben.

Die kleine twintigduizend abortussen zijn, zo realiseerde ik mij, toch effectief twintigduizend mensen die niet hebben mogen leven. De vrouwen van vandaag zijn in hun activisme niet altijd zo onschuldig als pakweg veganisten die halfnaakt betogen dat “Melk niet menselijk is”. (Zie illustratie van een spectaculaire manifestatie in Glasgow, gevonden in de groep Politics – Free Speech op de algemene fotowebsite Flickr).

Toen ik op dit gedachtespoor doorging, daagde het besef dat mannen als soldaten wel andere mensen doden, iets dat problematisch is en blijft, maar dat ook vrouwen misschien de dood van mensen op het geweten hebben. En zo kwam ik bij het inzicht dat de gestegen zelfdoding bij jongeren en kinderen sinds zowat een halve eeuw, misschien werkelijk vooral een prijs zijn, een schuld die onze maatschappij, en dan vooral onze vrouwen, betalen voor de bevrijding van…. het traditionele gezinsmodel. Waarbij vader uit huis ging werken en moeder de opvoeding van het kroost toevertrouwd werd.

Daarop ben ik een klein onderzoek gestart naar studies die de oorzaken van zelfdoding bij jongeren en kinderen onder de loep nemen. Ik ben eerlijk gezegd geschrokken van de resultaten. Laten wij eens kijken wat de wetenschappelijke wereld zegt. Ik geef uittreksels van de teksten van de menswetenschappers, voornamelijk psychologen, en geef daar dan bedenkingen bij.

Een eerste studie werd uitgevoerd door de befaamde experte op dit vlak in Vlaanderen, mevrouw Portzky, onder de titel Suicide in young people”.

Suicide in young people Summary

G. Portzky en C. van Heeringen – Psychologie en Gezondheid april 2009

Recent epidemiological studies indicate that rates of fatal and non-fatal suicidal behaviour are high in Flemish young people in comparison with international figures and especially in comparison with Dutch youngsters. Research findings suggest that this increased risk for suicidality in Flemish youngsters can be associated with less adaptive coping-responses such as less communication, more use of alcohol and drugs, less problem-oriented coping and more anxiety. Socio-cultural differences in coping behaviour can therefore be associated with differences in risk of suicidal behaviour.

An amplitude of studies regarding the causes and risk factors of suicidal behaviour in young people have led to a growing understanding of the pathways leading to suicidal behaviour. This knowledge makes it possible to describe a heuristic explanatory model of suicidal behaviour in which this behaviour can be viewed as the consequence of an interaction between trait- and state-dependent characteristics. The trait-dependent vulnerability includes a persistent predisposition or diathesis to suicidal behaviour and can be described in terms of biological and psychological characteristics. State-dependent factors include stressor-induced characteristics such as psychiatric and social variables.

With regard to the prevention of suicidal behaviour in adolescents the abovementioned findings regarding the causes and risk factors, indicate that, at the individual level, prevention of suicide should include psychopharmacological and psychotherapeutic strategies in the treatment of the associated psychiatric disorders and underlying vulnerability. At a more general population level, prevention is often directed or implemented at the school. Research regarding school-based prevention strategies have clearly shown that broad prevention programmes are needed, which focus not only on the youngsters themselves but also on the school personnel and in addition not only focus on suicide but more broadly on mental health and problem-solving/communication skills.

Web: https://link.springer.com/article/10.1007/BF03080371

Opvallend en voorlopig onverklaard blijft de vaststelling: waarom gaan onderzoekers niet dieper op zoek naar eerste oorzaken?

Vanwaar komen die grotere angsten, die kleinere copying-mogelijkheden, die minder grote communicatiemogelijkheden bij (Belgische) jongeren?

De historische dimensie blijkt te ontbreken. De vergelijking met de jaren veertig, vijftig en zestig. Toen huishoudens nog stabieler waren en de huismoeder de spil van het gezin was; met veel, bijna constante toegewijde aanwezigheid van die moeder.

De verklaringen waar de onderzoekers mee komen aanzetten, verliezen zich in vakjargon en in factoren waar we als mens en maatschappij niet dadelijk veel greep op hebben. Gesuggereerd wordt, horresco referens, dat een aantal redenen in de biologie, in het DNA zeg maar, zouden resideren, en in “sociale en psychiatrische variabelen”. In deze samenvatting wordt dit belangrijke aspect niet uitgediept. Is armoede een belangrijke factor tot zelfdoding? Of de structuur van het gezin? Met bijvoorbeeld afwezige moeders en vaders?

De kritische vraag dringt zich op: hebben onderzoekers van zelfmoord bij jongeren vanaf het begin van de vraagstelling van hun onderzoek de Emancipatie van de vrouw willen uit de wind zetten?

Over zo iets extreem belangrijk als het ultieme overleven, het ultieme welzijn van onze jongeren, is bijzonder en merkwaardig weinig onderzoek gedaan. Zoals blijkt uit de samenvatting van een tweede artikel, op basis van ondezoek door enkele Nederlandse onderzoekers. (Suïcides onder kinderen en jongeren in de periode 1996-2012: informatie uit GGD-dossiers; 2015; Bijker, Boere-Boonekamp et al. )

Abstract

Omtrent de kenmerken en omstandigheden van suïcides van kinderen en jongeren is in Nederland nog maar weinig bekend. Behalve gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er vooralsnog nauwelijks gegevens beschikbaar die de problematiek beschrijven. Wij onderzochten lijkschouwdossiers (607) en jeugdgezondheidszorgdossiers (123) op beschikbare informatie over suïcides van kinderen en jongeren tot en met 23 jaar bij 25 Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en de Forensisch Artsen Rotterdam-Rijnmond over de periode 1996 tot en met 2012. Driekwart van de overledenen betrof jongens, een kwart was van niet-Nederlandse afkomst en meer dan de helft van de jongeren was bekend met voorgaande suïcidaliteit en psychische problematiek. In de beschrijvingen onderscheiden zich drie typen: de sombere, depressieve jongeren; de angstige, onzekere jongeren; en de extraverte boze, agressieve jongeren. Specifieke omstandigheden in de aanloop tot suïcide worden weinig gedocumenteerd. Veel dossiers waren niet traceerbaar. De wel geraadpleegde dossiers waren veelal onvolledig, niet gestandaardiseerd, en soms met een onleesbaar handschrift ingevuld. Aangrijpingspunten voor preventie zijn uit de verzamelde gegevens nauwelijks te destilleren.”

Dat is toch wel een hemeltergende situatie? Onze jongeren stappen de dood in, en er is bijna geen informatie over de oorzaken.

Ten derde. Een onderzoek naar de factoren die depressie versterken (dat zelf een grote risicofactor is voor zelfdoding): doctoraatsstudie. Preventie van depressie bij jongeren: probleemanalyse, ontwikkeling en evaluatie van de cursus ‘Stemmingmakerij’. Ruiter, M. 1997

Ik ga naar de conclusies, die op pagina 99 tot 100 staan en dus nauwelijks anderhalve bladzijde beslaan (!), als besluit van het hoofdstuk “Risicofactoren voor depressie”, toch de kern van het verhaal.

5.5 Conclusies

Om preventieprogramma’s te kunnen maken is inzicht nodig in de factoren die

een rol spelen in de ontwikkeling van depressieproblematiek. Door voor

risicofactoren afkomstig uit depressietheorieën na te gaan of zij empirisch

ondersteund werden is een reeks potentiële risicofactoren geïdentificeerd.

Vervolgens is nagegaan in hoeverre de risicofactoren uit deze depressietheo-

rieën ook een rol spelen in de ontwikkeling van depressie bij jongeren. Hieruit

bleek dat een negatieve zelfwaardering, een negatieve denktrant, inadekwate

probleemoplossende en sociale vaardigheden, stressoren en het (ervaren) van

weinig steun naar voren kwamen als risicofactoren in de ontwikkeling en

handhaving van depressieproblematiek bij jongeren. Andere risicofactoren die

in dit kader ook genoemd werden waren angstproblematiek, het hebben van een

depressieve ouder en een verhoogd niveau van zelfbewustzijn.

Op grond van evaluatie-onderzoek is duidelijk geworden dat een aantal

risicofactoren op succesvolle wijze te beïnvloeden zijn in kortdurende gestruc-

tureerde groepsgerichte depressieprogramma’s en/of preventieprogramma’s. Het

gaat om de volgende factoren: een negatieve zelfwaardering, een negatieve

denktrant, een laag niveau van plezierige activiteiten, inadekwate probleem-

oplossende, zelfcontrole en sociale vaardigheden en weinig sociale steun.

Daarbij is alleen van de risicofactoren een negatieve zelfwaardering en weinig

(ervaren) sociale steun nog niet bekend of een positieve beïnvloeding ook leidt

tot vermindering van depressiescores. Stressoren bleken zich minder goed te

lenen voor beïnvloeding.

Opvallend is dat uit het evaluatie-onderzoek is gebleken dat de program-

ma’s van Rehm en Lewinsohn bij depressieve jongeren effectief zijn. In deze

programma’s staan zelfcontrole-vaardigheden respectievelijk leuke activiteiten,

een negatieve denktrant en sociale, probleemoplossende en ontspanningsvaar-

digheden centraal. Alhoewel zelfcontrole-vaardigheden en een laag niveau van

100 hoofdstuk 5

plezierige activiteiten tot nu toe in de literatuur rond jongeren en depressie niet

als risicofactoren zijn aangemerkt, werpen programma’s die mede rond deze

factoren zijn opgebouwd kennelijk wel hun vruchten af. In die zin zou het

interessant zijn om de rol van deze factoren in depressieproblematiek bij

jongeren te onderzoeken.

De ontwikkelaars van de cursus Stemmingmakerij hebben bij de ontwikke-

ling van de cursus gebruik gemaakt van de factoren waarvan toen (omstreeks

1990) bekend was dat ze beïnvloedbaar waren en in gangbare theorieën over

depressie als risicofactoren waren aangemerkt én waarvan het op grond van

empirische studies of evaluatie-onderzoek duidelijk of aannemelijk was dat ze

een rol speelden in de ontwikkeling en/of handhaving van depressieproblema-

tiek bij jongeren. Het gaat dan om de volgende factoren: inadekwate probleem-

oplossende, zelfcontrole en sociale vaardigheden, een negatieve denktrant, een

laag niveau van plezierige activiteiten, weinig (ervaren) sociale steun en een

negatieve zelfwaardering. De keuze om meerdere risicofactoren in de cursus te

beïnvloeden is ingegeven door het feit dat depressieproblematiek multicausaal

bepaald wordt en dat multifactoriële preventieprogramma’s meer effect blijken

op te leveren (Bosma & Hosman, 1990)”

Een paar kritische conclusies:

1. Kinderen en jongeren gaan dus meer in depressie “wanneer zij een negatief zelfbeeld ontwikkelen” (bijvoorbeeld omdat je geen ouders hebt die je dagelijks gewoon aan moedigen en lof toezwaaien, zeggen dat je goed bent en dat je er mag zijn; die laatste affirmatie blijkt zeer belangrijk: als mens het gevoel, het besef meekrijgen dat je “er mag zijn”. Uit eerder onderzoek hebben wij onthouden dat dit precieuze besef vooral opdoet door non-verbale bevestiging, zoals door lichaamstaal, zoals aangeraakt, vastgepakt en geknuffeld worden!

De warme, nabije, beschikbare moeder en de vader lijken de schuldige olifanten die ook in dit derde verhaal ontbreken.

  1. Heel ironisch wordt het wanneer in de conclusies opgemerkt wordt dat “preventieprogramma’s die inwerken op “multicausale” manier, het beste werken: ik kan mij niets beters voorstellen, en niet toevallig is dit wat kinderen traditioneel ontvingen, dan een nabije moeder (en andere familieleden) om “op alle oorzaken in te werken”. Door gewoon beschikbaar te zijn, je te wassen, je te voeden, jou voor te lezen, jou op het schootje te nemen, met jou de tuin in te gaan, jou te knuffelen, naar jou te luisteren en te spreken, jou te laten meehelpen in de keuken, of bij het zetten van de tafel voor de maaltijd, of bij het ophangen van de was, of het opschenken van koffie: ZO krijg je het besef, het gevoel dat je gewenst bent; dat je er mag zijn, dat je thuis hoort in je gezin, in je straat, op aarde, in jouw bestaan. Toch?
  1. Merkwaardig: wat wij leerden als studenten van de eminente psycholoog en psychiater prof. Piet Nijs, dat (ongewilde, ongekozen) Eenzaamheid een risicofactor is voor depressie, komt hier niet expliciet aan bod. Dat lijkt mij toch een evidente, belangrijke factor.

     

    Zo heb ik persoonlijk in de kwarteeuw dat ik als hulpverlener bezoeken bracht aan een psychiatrisch nazorghuis, verschillende personen gekend die na passage in de psychiatrie, nadat zij weer “alleen” gingen wonen, die eenzaamheid niet aan bleken te kunnen, en tot zelfdoding overgingen. Die “nazorg” lijkt overigens de laatste jaren door de sector met meer aandacht aangepakt, na dit soort dramatische lessen.

 

En dan nu de conclusie die het meest voor de hand lijkt te liggen: is de meest ingrijpende vorm van eenzaamheid niet deze waarin kinderen te veel alleen gelaten worden? Een situatie die sinds de jaren zeventig hand over hand is toegenomen, toen vaders én moeders meer en meer in de arbeidsmarkt ingetreden. Een situatie die wellicht vooral in de pubertijd, wanneer jongeren in termen van onderzoekers “van naturen in een soort psychose” komen, hun weg zoeken in het leven?

Een situatie waarin we ongelofelijke drama’s hebben zien toenemen, zoals het binge drinken of coma-drinken, waarbij (door de ouders verwaarloosde) jongeren zich in een groepje terugtrekken in de garage wanneer de ouders er niet zijn, om zich op schadelijke en schandelijke wijze te bedrinken.

Elke week een kind van tien dat uit het leven wil stappen: belangrijk nieuw feit dat toch ongezien blijft?

Ter herinnering: zoals ik in vorige blogs al heb aangegeven: de vooraanstaande kinderarts Peter Adriaenssens heeft ons in een zoomsessie enkele jaren terug, georganiseerd door de christendemocratische partij, zeer duidelijk getoond: “Ik werk al vijftig jaar in de sector, maar sinds een jaar of tien zien wij een nieuwe, zeer verontrustende situatie: kinderen van niet ouder dan een jaar of tien die – intussen wekelijks! – aan de deur staan op SPOED met zelfdodingsplannen.”

Besluit

Een voorlopige algemene conclusie moet zijn dat er nog heel wat ontbreekt aan het onderzoek, zowel naar depressie als naar de (oorzaken van) zelfdoding. En dat blijkbaar systematisch de grote hoofdoorzaak, de afwezigheid van de moeder in de baby-, kinder- en jongerenjaren, buiten beeld blijft. Of bewust buiten beeld wordt gehouden? Ontbreekt het onderzoekers misschien aan de intellectuele moed om naar de kern van de zaak te gaan, en de essentie onder ogen te zien? Dat afwezige moeders minstens even nadelig zijn voor het kind als afwezige vaders. Dat het wegvallen van de “huismoeder” de hoofdoorzaak is van toegenomen depressie en zelfdoding bij kinderen en jongeren. En van een ongelofelijk brede waaier aan nieuwe, vaak akelige gevaren en problemen die kinderen bedreigen en vertonen. Van “onaangepast gedrag” in de klas, dat veel te maken heeft met het niet kunnen aanvaarden van gezag, over allerlei angsten en onzekerheden, mentale verstrikkingen die resulteren in zeer lange wachtlijsten in de kinder- en jongerenpsychiatrie, tot ‘nieuw’ gedrag dat een halve eeuw geleden niet voorkwam, zoals een enorme toename van zwerfvuil. Iets waar wij oudere mensen, als wij naar oorzaken zoeken, vanuit gezond verstand wijzen naar “gebrek aan opvoeding”. Dat gebrek aan wetenschappelijke lef dat ik zie, het is overigens misschien gemakkelijk te verklaren, de evidentie zelve. Nadat vrouwen in onze regio verscheidene generaties lang sterk verlangd hebben naar meer zelfstandigheid, meer kansen op ontplooiing buiten de gezinnen, meer te kunnen doen buiten de traditionele, natuurlijke moederrol, die, geënt op een consumptiemaatschappij met hoge productiviteitseisen, voor het eerst in de geschiedenis danig negatief raakte ingekleurd?

Mannen, laat van je horen over vrouwen, moeders en kinderen

Mijn hoop is dat dit onderzoekje responsabiliserend mag werken. Er is meer uitgewerkte filosofie nodig over de zwangerschap, zoals De Bruyne terecht opmerkt. Er is echter ook vrijer denken nodig, me dunkt, over de grondoorzaken van de vele toenemende problemen, waaronder de zeer tragische zoals zelfdoding, die onze jongeren in deze tijden treffen. Ik kijk uit naar een vrijere manier van denken over vrouwen en moeders en kinderen, een dapperder denken, een meer tegendraads denken en onderzoek. Zoals feministen wel vaker opmerken: waar blijven de mannelijke stemmen in het debat? In deze kwestie lijkt een “zeer mannelijke stem” meer dan welkom, toch? Wanneer vrouwen – ontketend? – hun ketenen afwerpen, hebben onze kinderen het volste recht op een stem gemotiveerd door vaderlijke bezorgdheid, toch? Op een stem vanuit zorg en liefde van de mannelijke mensen , de modieuze beschuldiging van “paternalisme” voorbij.

Het strand als teken aan de wand

Professor Piet Nijs, die naast psychiater ook filosoof is, en schrijver van een reeks boekessays voor het grote publiek, heeft het zo geformuleerd: “In een “wegwerpmaatschappij is het misschien niet onlogisch dat kinderen “het kind van de (be)rekening” worden?”. Met de tienduizenden wegwerpverpakkingen die onze stranden in de zomer tot ontzetting van elk weldenkend mens hebben ontsierd in het achterhoofd, verdienden dergelijke bedenkingen onderzoek. Dapper, grondig en liefst interdisciplinair gevoerd onderzoek, én breed maatschappelijk debat.

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!