De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Hoe toezicht op strafgerecht door hoogste rechtscollege en wetgever ernstig wordt beperkt
Opinie -

Hoe toezicht op strafgerecht door hoogste rechtscollege en wetgever ernstig wordt beperkt

vrijdag 6 september 2024 14:22
Spread the love

 

“Terwijl de vonnisgerechten tot taak hebben de rechtsregel toe te passen op de feiten die de partijen hen voorleggen, houdt het Hof van Cassatie toezicht op de bestreden beslissing die in laatste aanleg is gewezen.”

“Is zij regelmatig gemotiveerd? Is zij niet strijdig met de wet? Maakt zij geen onjuiste toepassing van de rechtsregel of geeft ze er geen onjuiste interpretatie aan? Heeft zij de draagwijdte van een akte die aan de rechter werd voorgelegd, niet miskend?”

Dit zijn citaten uit de website van het Hof van Cassatie.

In zijn opdracht is het Hof van Cassatie dus geen vonnisgerecht maar een onafhankelijke instelling die toezicht houdt of de wil van de wetgever door de rechter wordt nageleefd. Deze strafrechtelijke organisatie bestaat evenwel niet enkel uit rechters maar ook uit parketmagistraten en uit procureurs. Vraag is dan wie op hun actie toezicht uitoefent.

Het was geen vergetelheid van de wetgever dat er enkel toezicht is op de rechters. In de klassieke strafprocedure was dat ook niet nodig die uit te breiden. Het parket had enkel tot opdracht misdrijven op te sporen en te vervolgen.

Zowel het onderzoek, de verwijzing naar de rechtbank, als de behandeling over de beoordeling van schuld en boete was het monopolie van de rechter. Omdat alles langs de rechter moest gaan was er bovendien ook een onrechtstreeks toezicht op wat het parket deed.

De laatste kwarteeuw werden evenwel meerdere hervormingen doorgevoerd die een merkwaardige wijziging brachten in de opdrachten en de bevoegdheden van het openbaar ministerie.

De procureurs doen nu ook een eigen opsporingsonderzoek dat zelfs de bovenhand heeft gehaald op dat van de onderzoeksrechter. Procureurs nemen nu ook eigenmachtig beslissingen zonder enige rechterlijke tussenkomst. Zij beslissen iedere dag en aan de lopende band of een misdrijf al dan niet moet worden vervolgd.

Dergelijke beslissing die een eind maakt aan de strafprocedure gebeurt niet zoals een rechterlijk vonnis na een tegensprekelijk en openbaar debat en met een gemotiveerd en publiek uitgesproken vonnis, maar met een enkele aantekening op het dossier en in de vertrouwelijkheid van het bureau van de procureur.

Procureurs doen nu ook aan bemiddeling en aan pretoriaanse probatie (wanneer de recht een gvangenisstraf vervangt door een alternatieve vorm van bestraffing) waarbij de procureur zelf in zijn sepot (een beslissing tot seponering) voorwaarden oplegt aan de verdachte.

Zij onderhandelen nu ook met de advocaat van de verdachte over een mogelijke afkoopsom. In de eerste versie van die afkoopwet werd de rechter volkomen geweerd. Er waren een tussenkomst van het Grondwettelijk Hof en twee wetswijzigingen nodig om die procedure opnieuw in overeenstemming te brengen met de vereisten van het eerlijk proces.

Het is merkwaardig dat er voor de onafhankelijke en onpartijdige rechter een toezicht bestaat door de hogere rechtscolleges, door het Hof van Beroep en door het Hof van Cassatie. Voor de eigenmachtig gestelde handelingen van de procureur, een partij in het proces, is er daarentegen enkel toezicht indien de burger er door een aanstelling als burgerlijke partij of een rechtstreekse dagvaarding tegen opkomt.

Daar moet aan toegevoegd worden dat dergelijk verzet door een burger een kostelijke aangelegenheid is doordat er een gevoelige waarborg moet voor betaald worden en de aanstelling op zich de bijstand van een strafpleiter en de betaling van een ereloon impliceert.

Bovendien wordt dergelijk verzet tegen een beslissing van de procureur door deze veelal niet geapprecieerd wat meermaals zijn standpunt in de procedure bepaalt.

Omdat niet vervolgen even belangrijk is als wel vervolgen, vooral wanneer het om politiek gevoelige of maatschappelijk belangrijke dossiers gaat, is dit gebrek aan toezicht op het openbaar ministerie in meerdere parlementaire onderzoeken aan bod gekomen.

In de besluiten van het Bendeonderzoek was het zelfs één van de meest essentiële punten. Er werd toen vastgesteld dat het openbaar ministerie de bovenhand had gehaald in het bepalen van de onderzoeksstrategie en van de onderzoekspistes, wat lange tijd het onderzoek in slechts één bepaalde richting stuurde, die van de gewone criminelen.

Ook in de Kazachgate, het onderzoek naar de wordingsgeschiedenis van de afkoopwet was dat een duidelijk element. Het openbaar ministerie paste de wet reeds toe nog voor die was gestemd. Er werd ook vertrouwelijk onderhandeld met advocaten om de politieke besluitvorming te beïnvloeden.

In het recent onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek naar de misbruiken in de kerk werd gevoerd moest zelfs worden vastgesteld dat de toenmalige justitieminister eigenmachtig aan de procureur een onwettig en zelfs ongrondwettelijke procedure opdrong. Die procedure hield in dat de toegang tot de strafrechter langs een commissie van de verdachte (de Kerk) moest gaan en dat het parket zijn bevoegdheid om te seponeren zelfs aan die commissie moest overdragen.

Alle door de wetgever vastgestelde misbruiken werden evenwel zonder gevolg gelaten.

Ook door een andere ingreep heeft de wetgever het toezicht op de toepassing van zijn eigen wetgevende beslissingen langs de rechtspraak van het Hof van Cassatie uit handen gegeven. Voorheen volgde het strafrechtelijk beleid grotendeels uit de rechtspraak van dit hoogste Hof.

Die werd ook jaarlijks aangevuld met de mercuriales, de toespraken van de procureurs-generaal bij dat Hof. Vele van deze mercuriales zijn werkelijk pareltjes van uitgewerkte studies over de knelpunten in het strafrechtelijk beleid.

Dit beleid is nu door de wil van de wetgever uit de handen van de rechterlijke macht genomen en overdragen aan de enkele persoon van de justitieminister. De procureurs-generaal mogen er enkel hun advies in geven en zijn verplicht de ministeriële richtlijnen uit te voeren.

Door deze voorgaande hervormingen werd niet enkel het toezicht van het Hof van Cassatie ernstig ingekort maar werd, aangezien dat Hof in die opdracht een toezichthouder van de wetgever is, het toezicht van de wetgever zelf ernstig aangetast.

Dat de wetgever zichzelf daardoor buitenspel zette is een van de merkwaardigste ingrepen in de huidige democratische toewijzing van bevoegdheden. Bij de overdracht van rechterlijke bevoegdheden aan het openbaar ministerie werden de toezichtsmodaliteiten op die rechterlijke bevoegdheden vergeten.

Nog een andere ingreep heeft een universeel erkend principe dat bepaalt dat grondwettelijk beschermde rechten enkel door een rechter kunnen worden geschonden en daartegen rechtsmiddelen openstaan volkomen genegeerd.

Waar er voorheen een strikte scheiding was tussen de actie van politie- en inlichtingendiensten is die nu in de werkwijze van het federaal parket, dat onder een versterkt ministerieel gezag een eigen bestaan kent, volledig opgeheven.

Beide diensten werken er tezamen op hetzelfde terrein, ook de enkele bedreiging, met dezelfde “bijzondere methoden”. Machtiging tot schending van grondwettelijk beschermde rechten kan ook verkregen worden van een bestuurlijke commissie die geheel buiten de gerechtelijke organisatie staat en die volkomen afgeschermd werkt.

Daar zorgen de strikte regels van classificatie in zeer geheim, geheim, vertrouwelijk en “the need to know” voor. Wat geheim moet worden gehouden wordt enkel door de inlichtingendiensten zelf bepaald en kan enkel mits hun toestemming worden gedeclassificeerd.

Het enkel toezicht daarop door het Vast Comité I wordt door dezelfde regels van geheimhouding bepaald. Dat er in die “bestuurlijke commissie” en in het permanent toezicht van de wetgever langs de vaste comités ook magistraten zetelen is geen sluitende garantie voor onafhankelijkheid of onpartijdigheid. Deze vereisten zijn immers niet persoonsgebonden maar het gevolg van dwingende procedureregels die enkel binnen de gerechtelijke organisatie gelden.

Ter vervanging van het rechterlijk toezicht heeft de wetgever andere vormen van toezicht bedacht, onder meer deze door de Vaste Comités van Toezicht en dat door de Hoge Raad voor de Justitie.

In het eerste orgaan is toezicht op de gerechtelijke actie wettelijk uitgesloten en kan de klager geen gebruik maken van de inhoud van een toezichtsonderzoek in een gerechtelijke procedure.

Ook in de bevoegdheid van de Hoge Raad is een beoordeling van een rechterlijke uitspraak niet toegelaten. Bovendien ontberen beide recente instellingen wat een toezicht door een rechtscollege wél heeft.

Het Hof van Cassatie kan een rechterlijke beslissing vernietigen en de behandeling overdragen aan een ander hof. Het is deze modaliteit die het laatste toezicht daadwerkelijk maakt en de twee andere herleid tot een enkel adviserende opdracht.

Op grond van voorgaande vaststellingen en overwegingen is een breed en grondig debat aangewezen over de tekorten aan toezicht op de verzelfstandigde acties van het openbaar ministerie waarbij het rechterlijk toezicht wordt ontweken.

Het is overigens erg voorzienbaar dat de groeiende invloed van de Angelsaksische opvatting over het eerlijk proces die langs de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn weg naar onze instellingen heeft gevonden verder voor dit debat zal zorgen.

Het was reeds hét gegeven dat het Grondwettelijk Hof er toe bracht de eerste versie van de afkoopwet af te keuren en de wetgever aanzette om tweemaal tussen te komen om de vereisten van dat proces te eerbiedigen.

Een eerlijk proces veronderstelt een daadwerkelijk toezicht door de rechter in een openbaar en tegensprekelijk debat dat beëindigd wordt door een publiekelijk uitgesproken gemotiveerde uitspraak over schuld en boete.

In de verschillende door de recente hervormingen doorgevoerde uitbreidingen van de bevoegdheden van het openbaar ministerie is de vraag of daardoor aan deze vereisten is voldaan pertinent. Om er een antwoord aan te geven is een verwijzing naar de rechtspraak van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens zelfs niet nodig.

Onze Grondwet stelt dat alle macht van de Natie uitgaat en iedere burger toegang moet hebben tot de rechter. Dat de helft van de burgers twijfelt aan de geloofwaardigheid van zijn justitie is dus niet verwonderlijk.

Dat het intern toezicht binnen de gerechtelijke organisatie door het Hof van Cassatie, en daardoor ook dat van de wetgever zelf, sterk werd ingeperkt en de nieuwe vormen van toezicht door de vaste comités van toezicht en door de Hoge Raad voor de Justitie onvoldoende werkdadig en slechts adviserend zijn kan in het noodzakelijk debat niet uit de weg worden gegaan.

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!