Perikles spreekt de volksvergadering van Athene toe, het oervoorbeeld van democratisch bestuur. Schilderij Philipp von Foltz (1877)/Public Domain
Toespraak -

Pleidooi voor een Democratie 2.0

Tijdens de openbare zitting 'Voices of the People: Can citizens save democracy?' door het Goethe Institut en de G1000 op 13 april 2024 (voor de verkiezingen van 9 juni) gaf psychoanalist en auteur Paul Verhaeghe deze slotlezing.

zaterdag 22 juni 2024 16:55
Spread the love

 

“Hâtez-vous lentement ; et, sans perdre courage, Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage. Polissez-le sans cesse et le repolissez ; Ajoutez quelquefois, et souvent effacez.” Nicolas Boileau1

Haast u langzaam; en, zonder de moed te verliezen, vat je werk twintig maal opnieuw aan. Poets het onophoudelijk en poets het opnieuw. Voeg er af en toe wat aan toe en veeg dikwijls terug weg (vertaling redactie)

 

Op 17 december 1814 schreef John Adams, de tweede president van de VS, een pessimistische visie inzake democratie neer in een brief aan John Taylor:

“There never was a democracy yet that did not commit suicide. It is in vain to say that democracy is less vain, less proud, less selfish, less ambitious, or less avaricious than aristocracy or monarchy. […] Those passions are the same in all men, under all forms of simple government, and when unchecked, produce the same effects of fraud, violence, and cruelty.”

“Er was nooit een democratie die geen zelfmoord beging. Het is vergeefs te zeggen dat democratie minder ijdel, minder trots, minder zelfgenoegzaam, minder ambitieus of minder hebberig is dan aristocratie of monarchie. […] Deze passies zijn de zelfde in alle mensen, onder alle vormen van eenvoudige regering, en wanneer ongecontroleerd, produceren ze dezelfde effecten van fraude, geweld en wreedheid.’ (vertaling redactie)

Vandaag zouden we dit oordeel afdoen als typerend voor een negentiende-eeuwse aristocraat die voor een heerschappij van het volk vreesde waarbij meerderheidsfacties de rechten van minderheden in het gedrang zouden brengen.

Zijn bezorgdheid benadrukt zijn verwarring van democratie met directe democratie, terwijl hij ironisch genoeg een pleidooi hield voor een representatieve regering, met gekozen functionarissen die namens het volk optreden.

De Founding Fathers stelden in 1818 een voor die tijd zeer democratische Grondwet op… voor grootgrondbezitters en slavendrijvers. Schilderij John Trumbull (1819)/Public Domain

Hij zag dit als een manier om de risico’s van volksheerschappij te verzachten en tegelijkertijd ervoor te zorgen dat de overheid verantwoording diende af te leggen aan het volk. Laat dat nu net de kern zijn van ons hedendaagse begrip van democratie.

Toch zou Adams, mocht hij vandaag leven, zijn angsten bevestigd vinden door de politieke ontwikkelingen van de afgelopen veertig jaar. Onderzoeken waarom dit is gebeurd en wat we eraan kunnen doen, is het onderwerp van mijn lezing.

De tegenstelling in het hart van de democratie

Tegenwoordig zijn er veel twijfels of een democratie wel werkt, vooral bij jonge mensen. Ze leggen hun hoop bij sterke leiders, in de veronderstelling dat deze kordate beslissingen zullen nemen in het belang van het volk.

Dit is een gevaarlijke illusie waar de geschiedenis meer dan genoeg illustraties van levert. Hun ontgoocheling vind ik begrijpelijk omdat de democratie in haar huidige vorm niet werkt.

Ik ga nog een stap verder: deze vorm heeft maar weinig te maken met wat een democratie zou moeten zijn en is voornamelijk een illustratie van twee zaken. Ten eerste, dat geen enkele sociaal-politieke verworvenheid definitief is, en ten tweede, dat democratie zichzelf telkens opnieuw moet uitvinden.

Als Adams betoogt dat een democratisch bestel intrinsiek een neiging tot zelfmoord bevat, heeft hij gewoon gelijk. Democratie is een regeringsvorm die nooit volledig realiseerbaar is, omdat ze twee tegengestelden wil verzoenen.

Haar uitgangspunt is de gelijkwaardigheid van alle burgers. Tegelijkertijd streeft democratie maximale vrijheid na voor iedereen. De combinatie van deze twee idealen, gelijkheid en vrijheid, creëert een onvermijdelijke spanning in het hart van democratie.

Het is deze inherente spanning die verklaart waarom zij nooit af is of kan zijn en waarom ze om de zoveel tijd opnieuw moet worden gekalibreerd. Als vernieuwing uitblijft, dan wordt het pessimistische oordeel van Adams bewaarheid en vernietigt democratie zichzelf.

Een functioneel evenwicht tussen de twee idealen, vrijheid en gelijkheid, is kenmerkend voor een goed functionerend democratisch systeem. Als een van de twee dominant wordt, loopt het mis.

Als bijvoorbeeld iedereen gelijk moet zijn, blijft er niet veel vrijheid over, omdat algemene gelijkheid met dwangmiddelen opgelegd moet worden om ervoor te zorgen dat niemand boven het maaiveld uitsteekt.

Hannah Arendt. Foto: CC BY-SA 2:0

Voor zover ik weet, was het Hannah Arendt die als eerste opmerkte dat totale gelijkheid alleen mogelijk is in een autocratische dictatuur waar iedereen gelijk is behalve de dictator.

Aan de andere kant, als iedereen volledig vrij moet zijn, dan is het gedaan met gelijkheid, want bij totale vrijheid overheerst heel snel de wet van de sterkste.

In de afgelopen decennia is het evenwicht doorbroken en kwam er een verschuiving naar minder en minder gelijkheid en meer en meer vrijheid. Bij deze verschuiving is het belangrijk op te merken dat het begrip vrijheid een diepgaande betekenisverandering heeft ondergaan.

In de klassieke zin van het woord is vrijheid een vaak letterlijk bevochten systeem van zelfbestuur, waarmee een gemeenschap controle verwerft over de verdeling van de lusten en de lasten van het samenleven.

Vandaar dat vrijheid in een democratie nooit een absoluut recht is. De vrijheid van de burger moet zo groot mogelijk zijn, maar niet ten koste van anderen, want dan komt gelijkheid, de andere democratische waarde, in het gedrang.

Dat is vandaag de dag het geval, vrijheid staat tegenwoordig voor individuele vrijheid, voor de illusie dat iedereen zijn eigen ding kan doen zonder belemmeringen. Dit leidt onvermijdelijk tot de dominantie van degenen met de meeste macht.

Jacques Derrida. Foto: contemporarythinkers.org

Het is ontzettend belangrijk om te erkennen dat de tegenstelling tussen vrijheid en gelijkheid aan de basis van democratie ligt, met het constante gevaar dat een van beide de overhand verwerft. Jacques Derrida2 is een van de vele filosofen die daar een pragmatische conclusie aan verbond.

Hij betoogt dat democratie onmogelijk volledig te realiseren valt, laat staan definitief. Het gaat altijd om een ‘démocratie-à-venir’, een verloop in fasen, met dien verstande dat er geen glorieuze eindbestemming bestaat. Omwille van haar twee conflicterende idealen, gelijkheid en vrijheid, blijft democratisering een ‘work in progress’, met de verplichting haar om de zoveel tijd opnieuw uit te vinden.

Stadia in de geschiedenis

Dat democratie gebaseerd is op een proces zonder eindpunt betekent dat democratisering langs verschillende etappes verloopt. Deze visie heeft belangrijke implicaties en staat bijvoorbeeld haaks op de overtuiging dat ‘onze’ democratie, gebaseerd op vrije verkiezingen, de enige mogelijke is.

De resultaten van door het Westen opgelegde verkiezingen in bijvoorbeeld verschillende Afrikaanse landen, kunnen niet echt als succesvol worden beschouwd. De historische omstandigheden zijn er anders en dus zal democratie daar op een andere manier moeten worden bereikt.

Het opleggen wordt helemaal ironisch als je beseft dat de huidige democratie ook bij ons niet langer werkt.

In een tijdspanne van iets meer dan honderd jaar hebben we democratie verworven en verloren, paradoxaal genoeg op grond van eenzelfde aanpak. Wat in de beginperiode haar verwezenlijking garandeerde, is nu de oorzaak van haar ondergang, met name algemene verkiezingen.

De ‘trente glorieuses’ (1945-1975) waren glorieus omdat politici luisterden naar hun kiezers.

Zoals bekend hebben natiestaten zich slechts geleidelijk ontwikkeld tot parlementaire democratieën. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw hadden alleen bevoorrechte mannen stemrecht, pas daarna kwam er een algemeen kiesrecht, eerst enkel voor mannen, later ook voor vrouwen.

Dit ging niet zonder strijd, het werd letterlijk bevochten, met dank aan vakbonden, politieke partijen en diverse emancipatiebewegingen. De resultaten waren ongetwijfeld positief, met afnemende ongelijkheid en toenemende welvaart in de tweede helft van de vorige eeuw. De ‘trente glorieuses’ (1945-1975) waren vooral glorieus omdat politici luisterden naar hun kiezers.

Terugkijkend op deze recente geschiedenis is het duidelijk dat we democratie te danken hebben aan algemeen kiesrecht. Daarom leggen we spontaan een verband met vrije verkiezingen, waarbij iedereen zich verkiesbaar kan stellen en elke stemgerechtigde evenveel gewicht heeft.

We kunnen ons zelfs geen ander systeem voorstellen, en we vinden het heel moeilijk om de koppeling tussen verkiezingen en democratie op te geven. Toch is dat meer dan nodig, omdat verkiezingen als middel om een democratisch systeem te bereiken, een gepasseerd stadium is. Terugkijkend is het niet zo moeilijk te begrijpen hoe en waarom dat het geval is.

Van democratie naar particratie, van particratie naar plutocratie

Verkiezingen leiden tot democratie wanneer ze aan twee voorwaarden voldoen. De eerste is bekend: één persoon, één stem. De tweede voorwaarde zijn we vergeten: dat elke burger zich kandidaat moet kunnen stellen om verkozen te worden, mits hij of zij aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoet.

We zijn deze tweede voorwaarde vergeten omdat ze al geruime tijd niet meer geldt, omwille van de partijpolitieke evoluties. Tot het laatste kwartaal van de vorige eeuw vertegenwoordigde elke politieke partij een bepaald deel van de bevolking waarmee ze zeer nauwe banden onderhield en waaruit ze haar verkozen vertegenwoordigers rekruteerde.

Vanaf 1980 is dit in korte tijd veranderd, op basis van twee processen die aanvankelijk naast elkaar liepen en vervolgens verweven raakten.

De eerste veranderingen leidden tot een particratie. Binnen elke politieke partij ontstonden interne machtsstrijden, waarbij verschillende facties, vaak zelfs families, hun eigen mensen wilden promoten.

Het algemeen belang werd minder belangrijk en minder algemeen; de focus verschoof naar de interne verdeling van de macht. In een mum van tijd ontstonden er partijbureaucratieën, geleid door voorzitters die beslisten wie op de kieslijsten mocht staan en in welke volgorde.

Het resultaat werd snel duidelijk. Gewone burgers zijn niet langer verkiesbaar, en bij elke verkiezing zien we dezelfde gezichten terugkeren. Democratie werd vervangen door een particratie waarin de vertegenwoordigers van het volk niet langer hun kiezers vertegenwoordigden, maar wel de kleine groep die hen verzekerd heeft van hun zetels.

Als gevolg daarvan verloren de volksvertegenwoordigers hun vrijheid, met een partijbestuur dat hen letterlijk oplegde op welke knop ze moesten drukken bij elke stemming in het parlement.

Deze verschuiving naar een particratie heeft de democratische werking van het parlement gevoelig doen dalen, maar volstaat niet als verklaring voor de ondergang van een democratie.

Het is denkbaar dat een deskundig partijbureau de juiste mensen op haar kieslijsten plaatst en vervolgens beslissingen in het parlement doordrukt die in het belang zijn van haar kiezers. Tegenwoordig is dat niet langer het geval, en dat heeft alles te maken met de tweede verandering die de belangen van de kiezers nagenoeg irrelevant heeft gemaakt.

Het effect op de oorspronkelijk ideologisch zeer verschillende partijen is hetzelfde als dat van windtunnels op het design van auto’s: ze begonnen steeds meer op elkaar te gelijken.

Vanaf de jaren 1980 ontstond een mondiale vrijemarkteconomie waarin multinationale ondernemingen veel machtiger werden dan natiestaten. De traditionele politieke partijen werden steeds meer beheerst door de markten, de beurs en het kapitaal, en pasten ze hun partijprogramma’s dienovereenkomstig aan.

Het effect op de partijen, die oorspronkelijk ideologisch zeer verschillend waren, is hetzelfde als dat van windtunnels op het design van auto’s: ze begonnen steeds meer op elkaar te gelijken, wat bijvoorbeeld blijkt uit verdoezelende omschrijvingen zoals “de derde weg”.

In de praktijk betekent dit dat partijen eerst naar het midden van het politieke spectrum opschoven en vervolgens naar rechts. Na verloop van tijd zette elke nieuw verkozen regering dezelfde neoliberale beleidslijnen verder, ongeacht het stemgedrag van haar kiezers.

De resultaten van drie decennia neoliberaal beleid zijn op grond van herhaald wetenschappelijk onderzoek duidelijk: de sociaaleconomische ongelijkheid neemt hand over hand toe. Met andere woorden, het evenwicht tussen gelijkheid en vrijheid is ernstig verstoord.

Dezelfde wetenschappelijke studies tonen aan hoe een stijgende sociaaleconomische ongelijkheid alle belangrijke psychosociale gezondheidsindicatoren in de verkeerde kant duwt. Denk aan het toenemende aantal kinderen dat uit het reguliere onderwijs valt, meer langdurige zieken, meer psychiatrische voorschriften, meer geweld op straat, enzovoort. Bij elke verkiezing beloven de partijen beterschap, eens aan de macht zetten ze hetzelfde beleid verder.

Dat het vertrouwen van de burgers in politici historisch laag is, hoeft ons dan ook niet te verwonderen, net zoals de vaststelling dat de gemiddelde kiezer niet langer in verkiezingen gelooft.

Mijn stem doet er toch niet toe, zo luidt het. Op dat punt hebben ze gelijk. Ze hebben ongelijk als ze tot het besluit komen dat democratie zelf niet werkt. De correcte conclusie is dat de huidige versie niet langer werkt, en dat heeft alles te maken met de tweede verandering.

De greep van de wereldwijde vrijemarkteconomie op natiestaten heeft politieke partijen ertoe gebracht de banden met hun kiezers te verbreken en afstand te nemen van de groepen in de samenleving die ze oorspronkelijk vertegenwoordigden.

Vandaag de dag staat de samenleving ten dienste van de economie, en zijn politici ondergeschikt aan het bedrijfsleven, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de goedkeuring van belastingvoordelen voor de bedrijfssector en de weigering om een ernstige belastinghervorming door te voeren.

Het resultaat van de tweede verandering is een verschuiving van een particratie naar een plutocratie, waarbij een klein aantal kapitaalkrachtige groepen het beleid bepaalt.

Op basis van deze dubbele verandering is de precaire spanning tussen gelijkheid en vrijheid volledig verstoord. Onder invloed van het neoliberale geloof betekent vrijheid tegenwoordig de mogelijkheid, zelfs de verplichting, om altijd en overal te kunnen werken en consumeren, en om als individu te kunnen protesteren tegen elke maatregel die het algemeen belang op de eerste plaats zet, van lage-emissiezones tot windmolens. Binnen de EU is de ongelijkheid in de afgelopen jaren overal toegenomen, zij het met verschillende snelheden.

Steeds meer burgers voelen de gevolgen: falend openbaar vervoer, verwaarlozing van gezondheidszorg en onderwijs, ernstige huisvestingsproblemen, zelfs bestaansonzekerheid. Het resultaat is niet alleen ellende, maar ook en vooral boosheid.

In Duitsland was ‘Wutbürger’ (woedeburger) het woord van het jaar in 2010. Wereldwijd zijn er de voorbije vijftien jaar nog nooit zoveel mensen op straat gekomen, en nog nooit hebben protesten zo weinig bereikt. De verklaring is eenvoudig: er staat geen duurzame organisatie achter het protest omdat het voormalige middenveld ontmanteld is.3

Deliberatieve democratie als volgende stap

Als we het tij willen keren, moeten we overgaan naar een volgende etappe in het democratiseringsproces, met als doel het herstellen van het evenwicht tussen gelijkheid en vrijheid. Algemene verkiezingen werken niet langer, ze hebben zelfs een antidemocratisch effect.

In plaats daarvan hebben we een deliberatieve democratie nodig, gebaseerd op burgerassemblees, als volgende stap in de ‘démocratie-à-venir’. Voor deze eminente groep, hier en vandaag, hoef ik niet uit te leggen hoe dit werkt; de meesten van jullie weten dat beter dan ik.4

De vraag is: hoe kunnen we dit volgende stadium installeren? De geschiedenis toont hoe diepgaande politieke veranderingen vaak het gevolg zijn van bloedige revoluties. Ik denk niet dat iemand daar zit op te wachten.

Vandaar dat ik graag op een andere weg wil wijzen, een eerste stap die een nieuwe soort revolutie inluidt, niet langer op straat maar in de rechtbanken, waar een voorhoede burgers hun regering ter verantwoording roept voor beslissingen die ingaan tegen het algemeen belang.

Op deze manier kunnen rechters, als onafhankelijke macht, de regering dwingen haar eigen wetten na te leven. Dit is geen fictie, er zijn meerdere prominente voorbeelden. Ter illustratie een citaat uit het vonnis dat medio maart werd uitgesproken in Den Haag in een zaak tegen de Nederlandse staat over de uitbreiding van Schiphol:

“De staat heeft bijna anderhalf decennium zijn eigen regels niet gehandhaafd ten koste van de bewoners. Hun belang is systematisch ondergeschikt gemaakt aan dat van de luchtvaart.”

Dezelfde motivatie vind je terug in de veroordeling van de Nederlandse regering in het Urgenda-vonnis uit 2019: nalatigheid om haar eigen wetgeving af te dwingen. (Op 9 april) heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat de Zwitserse regering de mensenrechten van haar burgers heeft geschonden door niet genoeg te doen om klimaatverandering tegen te gaan.

Zulke rechtszaken worden een confrontatie tussen democratische krachten en antidemocratische macht. In landen waar rechts-populisme heerst, zoals in Hongarije en Slowakije, en eerder in Polen, probeert politieke macht de rechterlijke autoriteit aan banden te leggen, net zoals ze de mogelijkheid van burgers om te protesteren wil muilkorven. Dit is ook al het geval in het Verenigd Koninkrijk, en zelfs in Nederland gaan er daar stemmen voor op.5

Deze strijd tussen politieke macht en burgers zal op het scherp van de snede worden gevoerd, de inzet is niets minder dan de toekomst van de democratie. Dergelijke rechtszaken zijn tegenwoordig niet langer uitzonderlijk, en ze dragen bij tot de volgende, uiterst belangrijke stap, namelijk het vergroten van het bewustzijn.

De reactie van een voorhoede burgers volstaat niet, we hebben een zo breed mogelijk bewustzijn nodig van de mogelijkheden die deliberatieve democratie biedt. Dit bewustzijn kan het best worden bereikt in lokale gemeenschappen, in dorpen, steden en regio’s, waar de effectiviteit ervan het meest tastbaar kan worden aangetoond. Ook dit is al gaande, met het Duitstalige landsgedeelte in België als voorbeeld.

Het ideale scenario is dat het volgende stadium in de democratisering zich geleidelijk ontvouwt en tot een Democratie 2.0 leidt.

Als dit niet het geval is, zullen we te maken krijgen met een situatie die geen enkele serieuze democraat zich wil voorstellen: het verdwijnen van democratie en de geboorte van iets ongewis, ondemocratisch en autoritair.

In dat geval krijgt Immanuel Kant6 gelijk, en wordt wat hij benoemt als rechtscheppend geweld noodzakelijk. Laat ons hopen dat het niet zover komt.7

Affiche goethe.de

 

Voices of the people: Can citizens save democracy? werd georganiseerd op 13 april 2024 door het Goethe Institut.

Notes:

1   Frans schrijver, dichter en criticus Nicolas Boileau-Despréaux (1636-1711), bekend van Les Satires  en  Les  Épitres.

2   Frans literair criticus en filsoof Jacques Derrida (1930-2004) had een grote invloed op de Europese filosofie en de literatuurwetenschap.

3   Solidarity and strategy: the forgotten lessons of truly effective protest in The Guardian van 14 maart 2024 legt dit overtuigend uit.

4   In het Nederlandse taalgebied is David Van Reybrouck de drijvende kracht (Tegen verkiezingen). Zelf heb ik er uitvoerig aandacht aan besteed in het boek Autoriteit (2015). Voor een recente pragmatische uitleg, lees Eva Rovers, Nu is het aan ons (2022).

5   Op voorstel van de SGP heeft in Nederland een Kamermeerderheid van VVD, CDA en de rechts-populisten het initiatief genomen om voor burgers hogere blokkades op te werpen op de weg naar de rechter. Over het doelwit liet Caroline van der Plas (BBB) geen misverstand bestaan: ‘Activistische milieuorganisaties.’

6   Duits filosoof Immanuel Kant (1724-1804) tijdens de Verlichting, had een grote invloed op de westerse filosofie.

7 Voor Kant is geweld nooit gewettigd, behalve wanneer het gebruikt wordt om een rechtsstaat te installeren. De rechtvaardiging voor rechtscheppend geweld legt hij in het ‘natuurlijke’ streven van de mens naar vrijheid, en dus bij een natuurwet (‘Daarom moeten we aannemen dat de natuur de verzoening toelaat tussen (…) de vrije wil en de algemene wet van de vrijheid; en dus hebben we een natuurlijke wet gevonden die het gebruikte geweld toelaat’; I. Kant (1986), Auswahl aus den Reflexionen, Vorarbeiten und Briefen Kants, in Batscha Z. (ed.)(1968), Materialien zu Kants Rechtsphilosophie, Frankfurt am Main: Suhrkamp).

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!