De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Ontbreekt het zelfs onderzoekers aan moed én onpartijdigheid om de hoofdoorzaak van de rits nieuwe problemen met jongeren te benoemen?

woensdag 16 oktober 2024 12:06
Spread the love

Updates: redactionele afwerking en illustraties, 17u15. – Vandaag is het de werelddag voor voedselvoorziening en de dag van de Verzorgenden. Toen ik gisteren met enige vertraging het opiniestuk over abortus in De Standaard van feministe, schrijfster en radiomaakster Heleen De Bruyne had gelezen, bleef ik met gemengde gevoelens achter. Haar stukje denkwerk geeft te denken, maar het geeft de positie van veel op zelfstandigheid gerichte moderne, hedendaagse vrouwen in elk geval helder weer. Het is geschreven naar aanleiding van het debat dat oplaait na het pausbezoek aan ons land, waarbij opviel dat de formele leidsman van de katholieke Kerk volhardt in zijn afkeuring van deze chirurgische ingreep in het binnenste van vrouwen om hen van het ongewenste moederschap te bevrijden. Ik geef de tekst in bijlage mee.

De titel lijkt goed gekozen en een opvatting te verklanken die momenteel bij heel wat vrouwen is gaan leven: dat het kind vooral functie is van de wens van de moeder. Die titel lijkt bijna aannemelijk in deze tijd, met de huidige mentaliteit in het achterhoofd. De vrouw moet toch de kans gegeven worden het moederschap te ontlopen? Moederschap is immers voor velen een onaangename last, die het de vrouw in kwestie belet meer interessante dingen te doen. Haar talenten ergens anders en misschien beter in te zetten? Werden moeders de laatste halve eeuw niet teveel thuis achter gelaten, nadat de trend was dat grootouders en ongehuwde ooms en tantes niet meer onder het zelfde dak wonen, en dus geen handje konden toesteken, een woord van advies over het opvoeden schaars was geworden? De ervaringsdeskundigen waren voor een deel met ruime maatschappelijke instemming, afgevoerd naar Rust en Verzorgingstehuizen, toch?

Toch is in die titel inderdaad een grote revolutie in woorden gevat. In de Bijbel, die ik onder andere als godsdienstleraar en als partner van een vrouwelijke priester in wording grondig heb bestudeerd, viel mij geregeld de formule op dat “een kind het resultaat is van de wil van zijn vader”. Als moderne mens had ik daar meteen bedenkingen bij. Vanuit het onderscheid tussen liefde (voor de partner en voor het gezin), en de seksuele gedrevenheid, de lust, bijvoorbeeld. Kinderen “kreeg” je eeuwenlang, als een ongepland resultaat. Van wat? Niet alleen van de wens een gezin te stichten, allicht, maar vaak genoeg ook van de primaire menselijke wens seks te hebben. Die Bijbelse formulering vond ik wel erg man-gericht; Heleen De Bruyne keert in 2024 de zaken om: het leven van het kind mag en moet van de wensen van de vrouw afhangen.

De kwestie abortus houdt mij zoals vele tijdgenoten en analisten al decennia bezig. Het is geen simpele kwestie. Momenteel worden er in ons land zowat 19.000 vruchtafdrijvingen per jaar uitgevoerd. Dat is geen klein aantal. We willen geloven, zoals onderzoekers en ook de schrijfster van het opiniestuk aangeeft, dat vrouwen niet vaak licht over de beslissing gaan. Van seksuoloog professor Piet Nijs, verbonden aan de KU Leuven tot 2002, die vele vrouwen heeft begeleid voor, tijdens en na IVF (kunstmatige bevruchting) en na abortus, en ook vele gebroken gezinnen heeft leren kennen als therapeut gedurende vijftig jaar, vernamen wij dat voor vele vrouwen de pijn, het schuldgevoel en de verwarring en twijfel vaak jaren meedragen na een abortus.

De kwestie heeft mij dus zijdelings geïnteresseerd, maar ik zag er niet erg klaar in. Recent heb ik ingezien dat, zoals velen opmerken, de vraag naar de termijn waarna nog abortus mag uitgevoerd worden, misschien eerder bijkomstig is. De essentie ligt ergens anders. Toen ik mij realiseerde dat onze moeder, die drie jaar geleden op 89-jarige leeftijd stierf, geregeld had verteld hoe haar eerste zwangerschap niet gepland was, en zij bij de ontdekking ervan ernstig in dubio was geweest, realiseerde ik mij dat ik mijn bestaan dank aan haar uiteindelijke beslissing. Een bestaan dat geen zorgeloze jeugd heeft gekend, zoals het vermeld staat in het interview over dit leven dat in De Standaard is verschenen op 13 november, maar dat mij na alle ups en downs, na alle heerlijke ervaringen en alle maatschappelijke inzet, na alle geluksmomenten, sensuele en intellectuele, na alle lijden, toch dierbaar is! Ik zou niet willen niet-geleefd hebben.

“Die kleine twintigduizend abortussen zijn”, zo realiseerde ik mij, “toch effectief twintigduizend mensen die niet hebben mogen leven. Vrouwen vandaag zijn in hun ‘activisme’ misschien niet altijd zo onschuldig als pakweg veganisten die halfnaakt betogen dat “Melk niet menselijk is”.

Toen ik op dit gedachtespoor doorging, daagde het besef dat mannen als soldaten wel andere mensen doden, iets dat problematisch is en blijft, maar dat ook vrouwen misschien de dood van mensen op het geweten hebben. En zo kwam ik bij het inzicht dat de gestegen zelfdoding bij jongeren en kinderen sinds zowat een halve eeuw, misschien werkelijk vooral een prijs zijn, een schuld die onze maatschappij, en dan vooral onze vrouwen, betalen voor de bevrijding van…. het traditionele gezinsmodel. Waarbij vader uit huis ging werken en moeder de opvoeding van het kroost toevertrouwd werd.

Daarop ben ik een klein onderzoek gestart naar studies die de oorzaken van zelfdoding bij jongeren en kinderen onder de loep nemen. Ik ben eerlijk gezegd geschrokken van de resultaten. Laten wij eens kijken wat de wetenschappelijke wereld zegt. Ik geef uittreksels van de teksten van de menswetenschappers, voornamelijk psychologen, en geef daar dan bedenkingen bij.

Een eerste studie werd uitgevoerd door de befaamde experte op dit vlak in Vlaanderen, mevrouw Portzky, onder de titel “Suicide in young people”.

Tekst 1. Suicide in young people Summary

G. Portzky en C. van Heeringen – Psychologie en Gezondheid april 2009

“Recent epidemiological studies indicate that rates of fatal and non-fatal suicidal behaviour are high in Flemish young people in comparison with international figures and especially in comparison with Dutch youngsters. Research findings suggest that this increased risk for suicidality in Flemish youngsters can be associated with less adaptive coping-responses such as less communication, more use of alcohol and drugs, less problem-oriented coping and more anxiety. Socio-cultural differences in coping behaviour can therefore be associated with differences in risk of suicidal behaviour.

An amplitude of studies regarding the causes and risk factors of suicidal behaviour in young people have led to a growing understanding of the pathways leading to suicidal behaviour. This knowledge makes it possible to describe a heuristic explanatory model of suicidal behaviour in which this behaviour can be viewed as the consequence of an interaction between trait- and state-dependent characteristics. The trait-dependent vulnerability includes a persistent predisposition or diathesis to suicidal behaviour and can be described in terms of biological and psychological characteristics. State-dependent factors include stressor-induced characteristics such as psychiatric and social variables.

With regard to the prevention of suicidal behaviour in adolescents the abovementioned findings regarding the causes and risk factors, indicate that, at the individual level, prevention of suicide should include psychopharmacological and psychotherapeutic strategies in the treatment of the associated psychiatric disorders and underlying vulnerability. At a more general population level, prevention is often directed or implemented at the school. Research regarding school-based prevention strategies have clearly shown that broad prevention programmes are needed, which focus not only on the youngsters themselves but also on the school personnel and in addition not only focus on suicide but more broadly on mental health and problem-solving/communication skills.”

Web: https://link.springer.com/article/10.1007/BF03080371

Wat is de conclusie van dit onderzoek naar deze kwestie door een van de grootste autoriteiten ter zake? “Excuus, drie maar excuus, maar wij weten het niet! De data laten geen grondig onderzoek en geen decisieve conclusies toe”. Sta mij toe dit vreemd te vinden. Als historicus zijn mij studies bekend die met succes kwesties van veel minder vitaal belang tot op het bot uitklaren, zoals de studie van prof. Herman Van der Wee die wist na te gaan hoe bepaalde groepen op het eind van de middeleeuwen bij stijgende graanprijzen en armoede, niet alle extra voeding buiten het levensnoodzakelijke brood schrapten, maar bleven groenten en fruit kopen en eten. Indien het hier niet zou gaan om zelfmoord, maar om een moordzaak in onze dagen, zou dit soort conclusies perfect alle sporen en bewijzen “onbekend” verklaren en uitwissen.

Opvallend en onverklaard blijft dus de vaststelling: waarom gaan onderzoekers niet dieper op zoek naar eerste oorzaken? Vanwaar komen die grotere angsten, die kleinere copying-mogelijkheden, die minder grote communicatiemogelijkheden bij (Belgische) jongeren? De historische dimensie blijkt in toonaangevend onderzoek ook volkomen te ontbreken. De vergelijking met de jaren veertig, vijftig en zestig. Toen huishoudens nog stabieler waren en de huismoeder de spil van het gezin was; met veel, bijna constante toegewijde aanwezigheid van die moeder.

De verklaringen waar de onderzoekers mee komen aanzetten, verliezen zich ook in vakjargon en in factoren waar we als mens en maatschappij niet dadelijk veel greep op hebben. Gesuggereerd wordt, horresco referens, dat een aantal redenen in de biologie, in het DNA zeg maar, zouden resideren, en in “sociale en psychiatrische variabelen”. In deze samenvatting wordt dit belangrijke aspect niet uitgediept. Is armoede een belangrijke factor tot zelfdoding? Of de structuur van het gezin? Met bijvoorbeeld afwezige moeders en vaders?

Een grote en kritische vraag dringt zich op: hebben onderzoekers van zelfmoord bij jongeren vanaf het begin van de vraagstelling van hun onderzoek de Emancipatie van de vrouw willen uit de wind zetten?

De hypothese dat vrouwen die aan onderzoek doen, niet gemakkelijk tot conclusies zullen komen die maatschappelijk politiek incorrect zijn, en meer nog, de eigen positie en levensstijl zouden kunnen ondermijnen, is misschien niet zo ver gezocht. In de jaren negentig, toen meer en meer vrouwen aan onderzoek begonnen doen, bleek bijvoorbeeld dat decennia lang de mannelijke collega’s de actieve rol van vrouwtjesdieren bij het voorspel en de paring over het hoofd hadden gezien. Onderzoekers van vrouwelijk geslacht bleken noodzakelijk om vanuit hun eigen Sitz im Leben bepaalde evidenties waar te nemen, zelfs in onderzoek over dieren, dat niet direct de eigen persoon leek te betreffen. Misschien moet het onderzoek naar onze jeugd en haar geregeld tragische nieuwe uitdagingen en problemen, dringend meer door (conservatieve) mannen worden uitgevoerd.

Tekst 2

Over zo iets extreem belangrijk als het ultieme overleven, het ultieme welzijn van onze jongeren, is dus blijkbaar bijzonder weinig onderzoek gedaan. Zoals ook blijkt uit de samenvatting van een tweede artikel, op basis van onderzoek door enkele Nederlandse onderzoekers. (Suïcides onder kinderen en jongeren in de periode 1996-2012: informatie uit GGD-dossiers; 2015; Bijker, Boere-Boonekamp et al. ), waarvan hier de samenvatting volgt.

Abstract

“Omtrent de kenmerken en omstandigheden van suïcides van kinderen en jongeren is in Nederland nog maar weinig bekend. Behalve gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er vooralsnog nauwelijks gegevens beschikbaar die de problematiek beschrijven. Wij onderzochten lijkschouwdossiers (607) en jeugdgezondheidszorgdossiers (123) op beschikbare informatie over suïcides van kinderen en jongeren tot en met 23 jaar bij 25 Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en de Forensisch Artsen Rotterdam-Rijnmond over de periode 1996 tot en met 2012. Driekwart van de overledenen betrof jongens, een kwart was van niet-Nederlandse afkomst en meer dan de helft van de jongeren was bekend met voorgaande suïcidaliteit en psychische problematiek. In de beschrijvingen onderscheiden zich drie typen: de sombere, depressieve jongeren; de angstige, onzekere jongeren; en de extraverte boze, agressieve jongeren. Specifieke omstandigheden in de aanloop tot suïcide worden weinig gedocumenteerd. Veel dossiers waren niet traceerbaar. De wel geraadpleegde dossiers waren veelal onvolledig, niet gestandaardiseerd, en soms met een onleesbaar handschrift ingevuld. Aangrijpingspunten voor preventie zijn uit de verzamelde gegevens nauwelijks te destilleren.” [Mijn aanduiding in vetjes]

Dat is toch wel een hemeltergende situatie? Onze jongeren stappen de dood in, en er is bijna geen informatie over de oorzaken.

Tekst 3

Ten derde een onderzoek naar de factoren die depressie versterken (dat zelf een grote risicofactor is voor zelfdoding): doctoraatsstudie. Preventie van depressie bij jongeren: probleemanalyse, ontwikkeling en evaluatie van de cursus ‘Stemmingmakerij’. Ruiter, M. 1997 Ik ga voor uw gemak meteen naar de conclusies, die op pagina 99 tot 100 staan en dus nauwelijks anderhalve bladzijde beslaan (!), als besluit van het hoofdstuk “Risicofactoren voor depressie”, dat de kern van het verhaal uitmaakt.

5.5 Conclusies

Om preventieprogramma’s te kunnen maken is inzicht nodig in de factoren die

een rol spelen in de ontwikkeling van depressieproblematiek. Door voor

risicofactoren afkomstig uit depressietheorieën na te gaan of zij empirisch

ondersteund werden is een reeks potentiële risicofactoren geïdentificeerd.

Vervolgens is nagegaan in hoeverre de risicofactoren uit deze depressietheo-

rieën ook een rol spelen in de ontwikkeling van depressie bij jongeren. Hieruit

bleek dat een negatieve zelfwaardering, een negatieve denktrant, inadekwate

probleemoplossende en sociale vaardigheden, stressoren en het (ervaren) van

weinig steun naar voren kwamen als risicofactoren in de ontwikkeling en

handhaving van depressieproblematiek bij jongeren. Andere risicofactoren die

in dit kader ook genoemd werden waren angstproblematiek, het hebben van een

depressieve ouder en een verhoogd niveau van zelfbewustzijn.

Op grond van evaluatie-onderzoek is duidelijk geworden dat een aantal

risicofactoren op succesvolle wijze te beïnvloeden zijn in kortdurende gestruc-

tureerde groepsgerichte depressieprogramma’s en/of preventieprogramma’s. Het

gaat om de volgende factoren: een negatieve zelfwaardering, een negatieve

denktrant, een laag niveau van plezierige activiteiten, inadekwate probleem-

oplossende, zelfcontrole en sociale vaardigheden en weinig sociale steun.

Daarbij is alleen van de risicofactoren een negatieve zelfwaardering en weinig

(ervaren) sociale steun nog niet bekend of een positieve beïnvloeding ook leidt

tot vermindering van depressiescores. Stressoren bleken zich minder goed te

lenen voor beïnvloeding.

Opvallend is dat uit het evaluatie-onderzoek is gebleken dat de program-

ma’s van Rehm en Lewinsohn bij depressieve jongeren effectief zijn. In deze

programma’s staan zelfcontrole-vaardigheden respectievelijk leuke activiteiten,

een negatieve denktrant en sociale, probleemoplossende en ontspanningsvaar-

digheden centraal. Alhoewel zelfcontrole-vaardigheden en een laag niveau van

100 hoofdstuk 5

plezierige activiteiten tot nu toe in de literatuur rond jongeren en depressie niet

als risicofactoren zijn aangemerkt, werpen programma’s die mede rond deze

factoren zijn opgebouwd kennelijk wel hun vruchten af. In die zin zou het

interessant zijn om de rol van deze factoren in depressieproblematiek bij

jongeren te onderzoeken.

De ontwikkelaars van de cursus Stemmingmakerij hebben bij de ontwikkeling van de cursus gebruik gemaakt

van de factoren waarvan toen (omstreeks

1990) bekend was dat ze beïnvloedbaar waren en in gangbare theorieën over

depressie als risicofactoren waren aangemerkt én waarvan het op grond van

empirische studies of evaluatie-onderzoek duidelijk of aannemelijk was dat ze

een rol speelden in de ontwikkeling en/of handhaving van depressieproblema-

tiek bij jongeren. Het gaat dan om de volgende factoren: inadekwate (sic) probleem-

oplossende, zelfcontrole en sociale vaardigheden, een negatieve denktrant, een

laag niveau van plezierige activiteiten, weinig (ervaren) sociale steun en een

negatieve zelfwaardering. De keuze om meerdere risicofactoren in de cursus te

beïnvloeden is ingegeven door het feit dat depressieproblematiek multicausaal

bepaald wordt en dat multifactoriële preventieprogramma’s meer effect blijken

op te leveren (Bosma & Hosman, 1990)”

(Mijn aanduiding in vetjes)

____

Een paar kritische conclusies:

1. Kinderen en jongeren gaan dus meer in depressie “wanneer zij een negatief zelfbeeld ontwikkelen” (bijvoorbeeld omdat je geen ouders hebt die je dagelijks gewoon aan moedigen en lof toezwaaien, zeggen dat je goed bent en dat je er mag zijn; die laatste affirmatie blijkt zeer belangrijk: als mens het gevoel, het besef meekrijgen dat je “er mag zijn”. Uit eerder onderzoek hebben wij onthouden dat dit precieuze besef vooral opdoet door non-verbale bevestiging, zoals door lichaamstaal, zoals aangeraakt, vastgepakt en geknuffeld worden!

De warme, nabije, beschikbare moeder en de vader lijken de schuldige olifanten die ook in dit derde verhaal ontbreken.

  1. Heel ironisch wordt het wanneer in de conclusies opgemerkt wordt dat “preventieprogramma’s die inwerken op “multicausale” manier, het beste werken: kan u zich iets beters voorstellen dat meer positief op alle oorzaken zou inwerken, dan opvoeding door een nabije moeder (en andere familieleden)? De moeder voedde op (en gaf de Moedertaal door, een begrip dat door de arbeidsparticipatie bijna zinledig is geworden), door wat in vaktermen heet “osmose”. Deze term gaat terug op een proces uit de fysica dat bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor het barsten van kersen na felle regen: doorlaatbaarheid via een semi-permeabele wand. Osmose betreft de invloed die uitgaat van een persoon die lange tijd aanwezig is, door gewoon contact in de familiekring. Zoals het was: gewoon beschikbaar te zijn, het kind elke avond te wassen, enkele keren per dag te voeden, het voor te lezen, op het schootje te nemen, met jou als kind de tuin in te gaan, jou te knuffelen, naar jou te luisteren en keer op keer met jou te spreken, jou te laten meehelpen in de keuken, bij het zetten van de tafel voor de maaltijd, bij het ophangen van de was, het opschenken van koffie, later bij het snijden van de groenen en het schillen van het fruit. Bij uitnemendheid ZO kreeg je als jongen mens m/v het besef, het gevoel dat je gewenst bent; dat je er mag zijn, dat je thuis hoort in je gezin, in je straat, op aarde, in het bestaan! Vandaag lijkt het veel kinderen en jongeren aan die existentiële zekerheid, bron van immense innerlijke vrede en stabiliteit, te ontbreken.
  1. Merkwaardig: wat wij leerden als studenten van de eminente psycholoog en psychiater prof. Piet Nijs, dat (ongewilde, ongekozen) Eenzaamheid een risicofactor is voor depressie, komt niet aan bod in deze studie. Dat lijkt een belangrijke lacune. Niet zelfgekozen eenzaamheid is een bangelijk iets, een risico voor de levenswil en de levenslust. Intussen is genoegzaam bekend dat zulke eenzaamheid even schadelijk is voor de levensverwachting als tabak gebruiken.
    Ook hier kan ik een persoonlijk voorbeeld aanhalen: in jaren dat ik als hulpverlener bezoeken bracht aan een nazorghuis in de institutionele psychiatrie, heb ik over verschillende personen gehoord die na de passage in de psychiatrie met haar voortdurende nabijheid van toegewijd personeel, dat met hen therapieën deed zoals arbeidstherapie, gesprekstherapie, danstherapie, maar ook met de gasten de maaltijden nam, wandelingen maakte en soms zelfs op reis ging, die kortom groot nut hadden van “osmotische nabijheid” en vriendelijk-menselijke aandacht. Wel, een aantal van deze armzalige figuren ging, nadat zij weer “alleen” waren gaan wonen, in de tijd dat er nog geen “vliegende teams” van huisbezoeken waren ingesteld, die plotse eenzaamheid niet aan konden, en tot zelfdoding overgingen.

 

Voor de hand lijkt te liggen dan volgende vraag: is de meest ingrijpende, ontredderende  eenzaamheid waar een menselijk wezen kan toe verplicht worden, niet deze waarin kinderen veel te veel alleen gelaten worden? Een situatie die toch onmiskenbaar sinds de jaren zeventig hand over hand is toegenomen, sinds de maatschappelijke evolutie maakte dat vaders én moeders meer en meer in de arbeidsmarkt in gingen treden. Een situatie die wellicht vooral in de pubertijd voor grote problemen heeft gezorgd, die “pepertijd” wanneer jongeren in termen van onderzoekers “van nature in een soort psychose” komen, en de persoonlijkheid op losse schroeven staat, met als doel in de mogelijkheid gesteld te worden de heel eigen weg te vinden in het leven.

We hebben het hier dus over nieuwerwetse sociale situaties waarin we ongelofelijke drama’s hebben zien toenemen, zoals het binge drinken of coma-drinken, waarbij (door de ouders verwaarloosde) jongeren zich in een groepje terugtrekken in de garage wanneer de ouders er niet zijn, om zich op schadelijke en schandelijke wijze te bedrinken.

Elke week een kind van tien dat uit het leven wil stappen: een tragedie die onder de radar blijft

Ter herinnering: zoals ik in vorige blogs al heb aangegeven: de vooraanstaande kinderarts Peter Adriaenssens heeft ons in een zoomsessie georganiseerd door de christendemocratische partij, zeer duidelijk betoond:

“Ik werk al vijftig jaar in de sector, maar sinds een jaar of tien zien wij een nieuwe, zeer verontrustende situatie: kinderen van niet ouder dan een jaar of tien die – intussen wekelijks! – aan de deur staan op SPOED met zelfdodingsplannen! Dat heb ik in al die tijd niet gezien, dat is nieuw.”

Besluit

Een voorlopige algemene conclusie moet zijn dat er nog heel wat ontbreekt aan het onderzoek, zowel dit naar de oorzaken van depressie als naar de (oorzaken van) zelfdoding en naar andere nieuwe pijnpunten in het gedrag van jongeren. Blijkbaar blijft op systematische wijze de potentieel grootste oorzaak, de historische afwezigheid van de moeder in de baby-, kinder- en jongerenjaren, buiten beeld. Of wordt die “vaandelvlucht” bewust buiten beeld gehouden? Ontbreekt het onderzoekers aan de intellectuele en morele moed om naar de kern van de zaak door te stoten, en de moeilijke waarheid over de essentiële oorzaken onder ogen te zien? Dat namelijk afwezige moeders minstens even nadelig zijn voor het kind als afwezige vaders. (Over het drama dat vooral voor meisjes de afwezige vader kan vormen, is bewustzijn ruim doorgedrongen na het boek “De vermaledijde vaders” van Monika Van Paemel). Misschien is de hoofdoorzaak van vele problemen het wegvallen van de “huismoeder”, zoals toegenomen depressie en zelfdoding bij kinderen en jongeren. Wij zijn als intellectuelen en analisten trouwens in een uitgedaagde positie: er is een ongelofelijk brede waaier aan nieuwe, vaak akelige gevaren en problemen die kinderen bedreigen en vertonen. Begrip, onderzoek en remedies dringen zich op. Van “onaangepast gedrag” in de klas, (dat veel te maken heeft met het niet kunnen aanvaarden van gezag, wat misschien niet onlogisch is als er thuis geen ouder is die gezag verwerft, wegens vaak afwezig), over allerlei angsten en onzekerheden, mentale verstrikkingen die resulteren in de bekende, politiek lastige, familiaal droevige, lange wachtlijsten in de kinder- en jongerenpsychiatrie. Tot ‘nieuw’ problematisch collectief gedrag dat een halve eeuw geleden niet voorkwam, zoals een enorme toename van zwerfvuil. Iets waarbij wij oudere, ervaren mensen die de leefwereld van een halve eeuw of meer in ons geheugen hebben opgeslagen, als wij naar oorzaken zoeken, vanuit gezond verstand graag mogen wijzen naar een “gebrek aan opvoeding”. Dat gebrek aan wetenschappelijke morele moed dat ik waarneem, het is overigens niet moeilijk te verklaren. Is het niet zo dat vrouwen (in onze Europese regio) verscheidene generaties lang sterk verlangd hebben naar “meer kansen”. Naar meer zelfstandigheid, meer kansen op ontplooiing buiten de gezinnen, meer te kunnen verdienen, meer te kunnen ‘doen’ buiten de traditionele rol van de mama. De natuurlijke moederrol, die, geënt op een consumptiemaatschappij met hoge productiviteitseisen, voor het eerst in de geschiedenis danig negatief raakte ingekleurd in de mentaliteit?

Epiloog. Mannen, laat van je horen over vrouwen, moeders en kinderen

Het heeft er de schijn van dat het onderzoek dat vaak door vrouwen werd gevoerd, bewust of onbewust, niet goed in staat is gebleken fundamentele feiten te zien en te onderzoeken die de rol van de vrouw bij opvoeding centraal stellen. Op die manier blijven Conclusies die de verworvenheden van de vrouwenemancipatie kunnen compromitteren uit. Mijn hoop is dat ik met dit kleine onderzoekje, deze tegendraadse analyse en synthese, responsabiliserend mag werken en iets in gang mag zetten. Er is meer uitgewerkte filosofie nodig over de zwangerschap, zoals De Bruyne terecht opmerkt in haar stuk. Eeuwenlang hebben filosofen zwangerschap en geboorte niet doordacht. Er is echter ook vrijer denken nodig, me dunkt, over de grondoorzaken van de toenemende problemen, waaronder zeer tragische zoals zelfdoding, die onze jongeren in deze nieuwe tijden na de eeuwwisseling treffen. Ik kijk uit naar een vrijere manier van denken over vrouwen en moeders en kinderen, een dapperder, een meer tegendraads denken en onderzoek. [Op deze verjaardag van een tegendraads denker als Rik Torfs, schrijver van een boek met als titel Tegendraads, eigendraads, die door een lang gesprek met mij persoonlijk op 21 IX 2019 werd geïnspireerd tot het bekroonde boek “Wie gaat er dan de wereld redden?”, mag dit wellicht onderstreept worden.] Zoals feministen wel vaker terecht en teleurgesteld opmerken: waar blijven de mannelijke stemmen in het debat? In deze kwestie lijkt een “zeer mannelijke stem” meer dan welkom. Wanneer vrouwen – ontketend? – hun ketenen afwerpen, hebben onze kinderen het recht op een stem gemotiveerd door vaderlijke bezorgdheid zou ik denken? Op een stem die klaar opklinkt vanuit zorg en liefde op mannelijke manier. De modieuze beschuldiging van “paternalisme” voorbij.

 

Het strand als teken aan de wand

Professor Piet Nijs, die naast psychiater ook filosoof is, en schrijver van een reeks boekessays voor het grote publiek, heeft het meer dan eens als volgt geformuleerd:

“In een “wegwerpmaatschappij is het niet onlogisch dat kinderen “het kind van de (be)rekening” worden”

Met de tienduizenden wegwerpverpakkingen die onze stranden in de zomer tot ontzetting van elk weldenkend mens hebben ontsierd in het achterhoofd, verdienden dergelijke bedenkingen ernstig te worden genomen. En als uitgangspunt te worden genomen voor dapper, grondig en liefst interdisciplinair gevoerd onderzoek, én voor een breed en onpartijdig maatschappelijk debat. Met als een van de discussiepunten ook de wenselijkheid van nog meer emancipatie. De Silent Majority zijn hier naar het zich laat aanzien immers onder meer twintigduizend kinderen per jaar en vele, vele jongeren.

 

NB. Wie met mentale problemen kampt, kan terecht bij Tele-Onthaal (nummer 106, 24/7) en bij de “zelfmoordlijn” 1813, intussen ook dag en nacht bereikbaar en op de website trots is op het feit dat in het afgelopen jaar nog nooit zoveel oproepen zijn beantwoord.

Het Centrum ter preventie van zelfdoding is er ook; dat telt 21 medewerkers, waarvan vier mannen. https://www.preventiezelfdoding.be/

____

Illustratie: Karel na zijn badje. (Flickr, Erik Eti Smit)

 

____

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!